Het historische bouwwerk, vaak geprezen als het mooiste kasteel van het Sauerland, werd in het jaar 1222 voor het eerst op papier genoemd.
In de 16de eeuw beleefde de “Trutzveste Schnellenberg” na een wisselvallige geschiedenis haar bloeitijd: De keurvorst van Keulen droeg de burcht over aan de baron Caspar van Fürstenberg in 1594. Bouwmeesters en kunsthandwerkers uit de hele wereldzorgden in de daarop volgende jaren daarvoor, dat het bezit een nieuwe glans kreeg.
De moeite waard is zeker ook de goed onderhouden Renaissance – Kapel, de ridderzaal met de wijnkast van Johann Sasse, het prieel evenals de kapel en het museum.
Vandaag de dag hoort de burcht Schnellenberg tot de grootste goed onderhouden kastelen in westfalen en presenteert zich als plaats met stijlvoller gastvrijheid in een representative, historische ambiance. Het beste adres voor hoogwaardige gasten, die iets bijzonders zoeken.
Dankzij de omzichtige verbouwing door de eigenaren, de baronnen von Fürstenberg, en de familie Bilsing, heeft de sprookjesachtige burcht tot op de dag van vandaag niets van haar fascinatie en atmosfeer verloren.
De renaissance-kapel van Caspar von Fürstenberg uit het jaar 1600
„De zeer kleine ruimte is met verbazingwekkende opulentie ingericht. Het altaar dat voor een raam staat wordt geflankeerd van twee sierstoelen. Rechts de troon van de prinsbischop Dietrich von Fürstenberg , staande voor een muurnis – architectuur en links de koorstoel van zijn broer, de slotheer Caspar von Fürstenberg, onder een draaghemel[...]
Die van de opdrachtgever uit Frankfurt gehaalde kunstenaars, de beeldhouwer Johann Hocheisen voor het steenwerk en de fijnsnijder Hans Miltenberger voor het kunstvolle houtsnijwerken, hebben een niet elders voor te vinden éénmalige inrichting van het manierrisme samen met de schilder Augustin Jodefeld uit Paderborn gecreeerd.
Tal van inscripties, spreuken uit het oude testament, getuigen van innige vroomheid van de opdrachtgevers.
Bron: Karl E. Mummenhoff: Burcht Schnellenberg
rote bouwmonumenten tijdschrift 343, 5. druk,
Duitse kunstuitgeverij, München/Berlijn 1991, S. 10-12
|